direct naar inhoud van Ruimtelijke Onderbouwing
Plan: Project Botterbeek
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.WBAB1003-0001

Ruimtelijke Onderbouwing

Gegevens over het plan:  
Plannaam:   Project Botterbeek  
Identificatienummer:   NL.IMRO.0158.WBAB1003-0001  
Status:   definitief  
Datum:   16 februari 2015  
   
   
Gegevens projectbetrokkenen:  
Opdrachtgever:   Landgoed Het Lankheet  
Contactpersoon opdrachtgever:   E. Brinckmann  
Betrokken gemeente:   Haaksbergen  
Behandelend ambtenaar:   R. Oude Moleman  
Projectleider Buro SRO:   E. Stevens  
Projectnummer Buro SRO:   35.90.01  
   
   
Gegevens Buro SRO:    
Vestiging Arnhem    
Bezoekadres   Sweerts de Landasstraat 50
6814 DG te Arnhem  
Telefoon   026 – 35 23 125  
e-mail algemeen:   arnhem@buro-sro.nl  
   
www.Buro-SRO.nl   afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WBAB1003-0001_0001.png"  

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor de afwijking

Landgoed het Lankheet heeft als missie de cultuurhistorie van het landgoed en haar omgeving zichtbaar en beleefbaar te maken. Een onderdeel hiervan is het herstel van de loop van de oude Botterbeek en deze bevaarbaar te maken voor de Buurser pot, een oude platbodem die vroeger over de Buurserbeek voer. Hiervoor dient een drietal sluizen in de pas gerealiseerde Botterbeek geplaatst te worden.

Omdat het plaatsen van sluizen ten behoeve van recreatief gebruik strijdig is met het geldende bestemmingsplan en omdat het initiatief past op de locatie en gewenst is wordt medewerking verleend aan een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit een drietal locaties langs de nieuw gegraven Botterbeek. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied met de drie locaties in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WBAB1003-0001_0002.png"  
Locatie plangebied in de omgeving (bron: Bing Maps)  

1.3 Opbouw

Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het volgende is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.Op

2.1 Huidige situatie

De Buurserbeek is een grotendeels gegraven beek die begint in Duitsland en eindigt als Schipbeek in de IJssel bij Deventer. Ter hoogte van het plangebied ligt een oude omvloed om de Oostendorper watermolen, in 1663 gegraven als vaarverbinding voor de scheepsvaart, de zogenaamde Botterbeek. Deze beek is begin vorige eeuw in onbruik geraakt.

Onlangs is door het Waterschap Rijn en IJssel begonnen met het herstellen van deze voormalige Botterbeek en de aanleg van vistrappen. Doel van dit project is om de vispasseerbaarheid van de Buurserbeek te verbeteren. Vissen kunnen op dit moment niet ongestoord de Buurserbeek en Schipbeek optrekken. De aanwezige stuwen vormen voor vissen onneembare hindernissen. Dit project maakt de stuw bij de Oostendorperwatermolen passeerbaar voor vissen en tegelijkertijd bevaarbaar voor de Buurser pot. De Buurser pot - een vaartuig dat vergelijkbaar is met een zomp, maar een formaat kleiner - vaart beperkt over een deel van de Buurserbeek en ligt afgemeerd bij het botenhuis naast de houtschuur van het landgoed.

De Buurserbeek en de Schipbeek zijn aangewezen als ecologische verbindingszone (EVZ), die migratie van diverse planten en dieren mogelijk moet maken. De beek wordt zo ingericht dat hij geschikt is voor vissen die van stroming houden. Dat betekent dat naast de aanleg van vispassages ook de oevers natuurlijk worden ingericht.

2.2 Toekomstige situatie

Na de uitvoering van het werk door Waterschap Rijn en IJssel is er een nieuwe beek gegraven die de Oostendorperstuw passeerbaar maakt voor vissen. Tegelijkertijd is bij het ontwerp rekening gehouden met het feit dat deze bevaarbaar moet zijn voor de Buurser pot. Echter om het aanwezige hoogte verschil te overbruggen dient er een drietal sluisjes in de Botterbeek gerealiseerd te worden. Op de volgende luchtfoto is de ligging globaal aangegeven. De sluisjes bestaan uit zogenaamde haalschutten die door middel van mankracht bediend worden. Elke sluislocatie bestaat uit twee haalschutten, waarmee de Buurser pot het hoogteverschil in de beek kan over bruggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WBAB1003-0001_0003.png" Locatie drie sluisjes (bron: Bing Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WBAB1003-0001_0004.png"

Impressie vispassage Botterbeek (zie ook bijlage 1)(bron: Waterschap Rijn en IJssel)

In de afbeelding (en in Bijlage 1) is een impressie van de Botterbeek en de daarin gelegen te realiseren sluizen en haalschutten weergegeven. Bijlage 2 betreft een technische tekening van de te realiseren haalschutten.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Planspecifiek

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden en het betreft geen project dat van invloed is op het nationaal ruimtelijke belang.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan bundelt tot één document. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie onderstaande afbeelding). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

De volgende niveaus komen aan de orde (zie onderstaande afbeelding):

  • Generieke beleidskeuzes;
  • Ontwikkelingsperspectieven;
  • Gebiedskenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WBAB1003-0001_0005.png"

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend.

Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid, etc.

Planspecifiek

1. Generieke keuzes

De voorgenomen ontwikkeling betreft het plaatsen van een zestal haalschutten in de aan te leggen Botterbeek. Het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is hierop niet van toepassing, aangezien het functioneel aan het watergebonden bouwwerken betreffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WBAB1003-0001_0006.png"

Uitsnede EHS kaart (bron provincie Overijssel)

Zoals te zien is op bovenstaande kaart ligt sluislocatie 3 net binnen de bestaande EHS begrenzing. De herstelde Botterbeek loopt aan de rand van het bosgebied dat is zijn geheel tot de EHS behoort. De aan te leggen haalsschutsluis wordt binnen en op de oevers van de herstelde beek geplaatst. De oppervlakte van de haalschutsluis is daarnaast dusdanig klein (<25m2) dat significante aantasting van de EHS uit te sluiten is. Een eerdere sluis met twee haalschutten halverwege de Botterbeek, aangelegd in 2007 als educatieve attractie en eveneens binnen de EHS gelegen, is ten behoeve van dit project gedemonteerd en wordt feitelijk verplaatst. Op deze wijze vindt er per saldo geen aantasting van de oppervlakte van de EHS plaats. Het functioneren van de EHS wordt juist versterkt doordat aansluiting is gezocht bij de vispassages.

2. Ontwikkelingsperspectieven 

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. De gebiedskenmerken gelden als onderlegger voor de ontwikkelingsperspectieven. Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap' en de zone 'Ondernemen met Natuur en Water'. Het mixlandschap is er op gericht functies naast en met elkaar te ontwikkelen, bij de zone ondernemen met natuur en water ligt het accent op het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WBAB1003-0001_0007.png"

Uitsnede kaart Ontwikkelingsperspectieven Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)  

De voorgenomen kleinschalige extensieve recreatieve ontwikkeling past binnen beide ontwikkelingsperspectieven. De beleving van het landelijk gebied, de cultuurhistorische waarden, het watersysteem en het behoud van de natuurlijke waarden staan bij dit project centraal.

3. Gebiedskenmerken 

De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Vanwege de kleinschaligheid van de ontwikkeling en het provinciaal schaalniveau van de gebiedskenmerken worden deze hier niet uitputtend behandeld. De sluizen worden binnen de bestaande oevers gerealiseerd. Daarnaast draagt het project bij aan de verbetering van de recreatieve beleving van het landelijk gebied en wordt de cultuurhistorie van de plek inzichtelijk gemaakt.

3.2.2 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bij grootschalige ontwikkelingen in het buitengebied (nieuwe of veranderingen van bestaande situaties) is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing. Naast een investering in de ontwikkeling zelf vraagt de provincie dan tegelijkertijd om investeringen (kwaliteitsprestaties) in de omgevingskwaliteit rondom de eigen locatie.

Vanwege het kleinschalige karakter van het project is deze niet te kwalificeren als een grootschalige ontwikkeling en kan een aanvullende kwaliteitsprestatie achterwege blijven.

3.3 Gemeentelijk beleid

Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied Haaksbergen, vastgesteld op 2 juli 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WBAB1003-0001_0008.png"

Uitsnede bestemmingsplan buitengebied Haaksbergen (bron: ruimtelijke plannen)

De locaties liggen in de bestemming 'Bos' en 'Agrarisch met waarden'. De bestemming laat het extensieve recreatieve gebruik van de Botterbeek wel toe, echter de bouw van bouwwerken ten behoeve van het recreatieve gebruik niet. Om die reden is er een afwijkingsprocedure noodzakelijk.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

In dit geval wordt op een bestaande betonfundering een zestal haalschutten geplaatst. Bij de aanleg en gebruik van de haalschutten is er geen risico op intensief contact met de bodem. nader onderzoek naar de bodemkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.1.2 Lucht

In het kader van het opstellen van een goede ruimtelijke onderbouwing moeten twee aspecten in beeld gebracht worden met betrekking tot 'lucht'. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.

Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:

  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.

Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Het project draagt niet bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse, ook is er geen sprake van de realisatie van een gevoelige functie. Een nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

De voorgenomen ontwikkeling produceert zelf geen geluid en is ook geen object dat in het kader van de Wgh beschermd dient te worden. Een nader onderzoek naar het aspect geluid kan dan ook achterwege blijven.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Planspecifiek

De voorgenomen ontwikkeling produceert zelf geen geur en is ook object dat in het kader van de Wgv beschermd dient te worden. Een nader onderzoek naar het aspect geur kan dan ook achterwege blijven.

4.1.5 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Planspecifiek

De ontwikkeling gaat niet over de realisatie van milieugevoelige object of een bedrijf dat invloed heeft op de omgeving. Een nader onderzoek naar de milieuzonering kan dan ook achterwege blijven.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WBAB1003-0001_0009.png" uitsnede risicokaart (bron risicokaart.nl)  

Hieruit is op te maken dat de locatie op een afstand van ongeveer 800 meter een bovengrondse propaanopslagtank bevindt. De persoonsgebonden risico contour is op de kaart aangegeven en ligt op ruime afstand van de beoogde ontwikkeling. Vanwege de grote afstand en de beperkte toename van het aantal recreanten wordt een negatief effect op het groepsrisico uitgesloten.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Planspecifiek

Voor dit plan is intensief overleg geweest met het Waterschap Rijn en IJssel. Bij het ontwerp en uitvoering van het herstel van de Botterbeek heeft het Waterschap al rekening gehouden met de plaatsing van de sluisjes. Deze hebben dus ook geen invloed op de waterhuishouding en het functioneren van de Botterbeek. Verdere afstemming wordt gezien het intensieve voortraject niet noodzakelijk geacht.

4.3 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Planspecifiek

De plaatsing van een drietal sluisjes heeft geen effect op de verkeersstructuur ter plaatse. Voor de bezoekers voor de Buurser pot wordt voorzien in parkeergelegenheid op het terrein naast het botenhuis. Verder is er langs de beek een onderhoudspad aanwezig, zodat de sluisjes bereikbaar zijn voor onderhoud. Dit onderhoudspad sluit eveneens aan op de Watermolenweg.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EZ (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Op een afstand van ongeveer 1,5 km is het Haaksbergerveen gelegen. Vanwege de omvang van de ontwikkeling en de afstand tot dit gebied worden significante negatieve effecten uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WBAB1003-0001_0010.png"

Uitsnede gebiedendatabase (bron Alterra)

Om de gevolgen voor beschermde soorten te beoordelen is gekeken naar de ecologische verkenning die rond het herstel van de Botterbeek is opgesteld. De toetsing is als Bijlage 3 opgenomen in deze onderbouwing. Bijzondere waarden zijn daarin niet aangetroffen, wel dient er volgens een bepaald protocol gewerkt te worden. Omdat het in dit geval gaat om de realisatie van de haalstuwen om op bestaande betonfunderingen, hoeven er geen bomen gekapt te worden, oever verstroord te worden of planten verwijdert te worden. Aantasting van specifiek beschermde soorten wordt dan ook niet aannemelijk geacht.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

Door de voorgenomen ontwikkeling wordt de cultuurhistorie van de Buurserbeek / Schipbeek beleefbaar gemaakt. Door de haalstuwen wordt duidelijk hoe vroeger scheepvaart over de Buurserbeek plaatsvond.

Omdat de stuwen op bestaande betonnen funderingen worden gerealiseerd, vindt er geen verstoring van de bodem plaats. Deze bodem is daarnaast door het herstel van de Buurserbeek reeds verstoord.

Nader onderzoek naar de archeologische of cultuurhistorische waarden kan dan ook achterwege blijven.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij een afwijking van het bestemmingsplan dient, op grond van artikel 5.1 van het Baro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Echter in dit geval gaat het niet om een bouwplan zoals bedoeld in 6.12 lid 1 van de Wro en uitgewerkt in artikel 6.2.1. van het Bro. Een exploitatieplan kan dan ook achterwege blijven

Planspecifiek

Door Landgoed het Lankheet zijn subsidies verkregen voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast heeft zij ook voldoende middelen gereserveerd om de benodigde ontwikkeling te financieren.

Hoofdstuk 5 Procedure

De omgevingsvergunning wordt voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. De raad dient hiervoor een verklaring van geen bedenkingen af te geven. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken zal als ontwerp voor een termijn van zes weken ter inzage liggen. Bij het vaststellingsbesluit zal, waar nodig, ingegaan worden op mogelijke reacties op het voornemen tot het afgeven van een omgevingsvergunning.